Ga naar de inhoud

De psycholoog in de gezondheidszorg: kwantiteit of kwaliteit?

Universitaire opleidingen in de psychologie zijn onverminderd populair. Daarbij komt dat de meeste studenten later kwetsbare mensen willen helpen. Dus kiezen ze voor de richting klinische psychologie. Zowel in België als in Nederland zorgt dit voor problemen.

Pas afgestudeerde masterpsychologen beschikken over onvoldoende competenties om zelfstandig in de gezondheidszorg te werken, daarover zijn velen – binnen en buiten de beroepsgroep – het eens. Ze hebben tijdens hun opleiding slechts kort en oppervlakkig praktische vaardigheden kunnen inoefenen en hetzelfde geldt voor hun kennismaking met de praktijk. Die lacune moet opgevuld worden. De grote aantallen die ervoor zorgen dat een gedegen praktijkstage tijdens de universitaire opleiding zowat uitgesloten is, zorgen ook voor onoverkomelijke problemen bij de vervolgtrajecten. In Nederland is er een groot ‘stuwmeer’ aan masterpsychologen ontstaan – geschat wordt minimaal zesduizend, sommigen spreken van tienduizend – die graag een opleidingsplaats willen veroveren die toegang biedt tot het diploma gezondheidszorgpsycholoog (gzp) en de wettelijk beschermde titel. Het aantal opleidingsplaatsen is echter al vanaf de start van deze postmasteropleiding beperkt. Het Capaciteitsorgaan – een onafhankelijk orgaan dat de minister van Volksgezondheid adviseert over het benodigde aantal toekomstige zorgprofessionals – onderzoekt de huidige situatie, en wikt en weegt signalen over toekomstige ontwikkelingen met als doel tekorten maar ook overcapaciteit te voorkomen. De adviezen van het Capaciteitsorgaan worden door het werkveld meestal als zeer conservatief beschouwd. Het is aan de minister om vervolgens een besluit te nemen, waarbij financiële overwegingen soms zorgen voor een (forse) neerwaartse bijstelling van de geadviseerde instroommogelijkheden. Zo werd recent het advies van 1885 instroomplaatsen voor de opleiding tot gzp bijgesteld naar 965 per jaar. En zo blijft het ‘stuwmeer’ overvol, terwijl de praktijk roept om meer gekwalificeerde medewerkers en de wachtlijsten lang blijven.

Intussen is er in Nederland een experiment op gang gekomen: het project Aansluiting Master-GZ (https://progapv.nl/thema-f2-aansluiting-master-gz). In bestuurlijke akkoorden – tussen universiteiten en praktijkveld, en met instemming van de minister van Volksgezondheid – is vastgesteld dat de situatie dat een masterpsycholoog een aantal jaren in de praktijk werkt vooraleer aan de gzp-opleiding te kunnen beginnen onwenselijk is. Dat heeft geleid tot de afspraak dat er een directe aansluiting komt tussen master- en gzp-opleiding. De samenwerking tussen universiteit en praktijkopleidingsinstelling moet een ononderbroken route in de leercurve borgen. Programma’s sluiten nu vaak onvoldoende op elkaar aan, mede door de lange tijd die er regelmatig zit tussen master- en gzp-opleiding. Uitgangspunt is dat er een selectieve master komt, waarna maximaal zes maanden later met de gzp-opleiding gestart kan worden. Een gefaseerde en getrapte selectieprocedure, waarbij universiteit en praktijkopleidingsinstelling samen studenten selecteren – maar de verantwoordelijkheid formeel bij de universiteit ligt –, maakt deel van uit van het project. Dit gebeurt aan de hand van heldere criteria, waarbij zowel kennis als vaardigheden de belangrijkste uitgangspunten zijn. Studenten die niet worden toegelaten tot de selectieve master, zullen moeten uitwijken naar een andere master. Gedacht wordt aan preventie, onderzoek, leefstijl, beleid of communicatie in de gezondheidszorg. De eindtermen voor het verkrijgen van het getuigschrift aan het einde van de gzp-opleiding veranderen niet. Tegelijkertijd wordt voorgesteld om de masterstage en praktijkplekken in de gzp-opleiding beter op elkaar te laten aansluiten door de praktijkopleiders voor de gzp-opleiding meer te betrekken bij deze stages. De Aansluiting Master-Gz is een langetermijntraject met een aanzienlijke overgangsperiode. Er is immers een adequate oplossing nodig voor de masterpsychologen die nu werkzaam zijn in het veld en die in aanmerking komen voor een gzp-opleiding. De directe aansluitingsvariant zal in de loop der jaren in omvang toenemen, terwijl de huidige instroom zal afnemen. De selectieprocedure moet in een passende instroom, noodzakelijk voor een goede zorgverlening, – dus ook niet te veel – van het aantal studenten voorzien. Ook moet deze procedure ervoor zorgen dat studenten geselecteerd worden die waarschijnlijk de benodigde competenties kunnen verwerven. Nadat de Radboud Universiteit te Nijmegen al enkele jaren geleden begon met een pilot (https://www.ru.nl/radboud-centrum-sociale-wetenschappen/handleidingen/instromen-vanuit-een-master), doen nu op meerdere plaatsen vooraf geselecteerde, pas afgestudeerde masters hun intrede in de praktijk en beginnen aan de vervolgopleiding tot gzp.

Dit nummer van het Tijdschrift Klinische Psychologie bevat een bijdrage van Nady Van Broeck waarin zij alarm slaat. Aanleiding is het voornemen van minister Vandenbroucke om de verplichting van een gesuperviseerde professionele praktijkstage als voorwaarde tot erkenning als klinisch psycholoog te schrappen. Als argument gebruikt de minister het tekort aan stageplaatsen. Van Broeck stelt dat hiermee de kwaliteit van de klinisch psycholoog fundamenteel wordt aangetast. Zij legt de vraag op tafel wat de reële behoefte van de maatschappij aan klinisch psychologen is en of de onderwijsmiddelen adequaat worden besteed als er mogelijk te veel masters in de klinische psychologie worden opgeleid.

Tot slot, voor wie het niet (meer) weet: in de jaren 1960 bestond er al een selectieve master (toen: ‘licentie’) in de klinische psychologie aan de KU Leuven.