Body Dysmorphic Disorder
Khemlani-Patel, S., & Neziroglu, F. (2022)
Boston: Hogrefe Publishing
In de derde, herziene editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-III-R; American Psychiatric Association [APA], 1987) werd voor de eerste keer de Body Dysmorphic Disorder (BDD) opgenomen; toen werd dit ziektebeeld nog ondergebracht bij de somatoforme stoornissen. In de vijfde editie van de DSM (APA, 2013) werd BDD ondergebracht in de groep obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen. Uit verschillende onderzoeken blijkt deze stoornis ongeveer tussen 1,7% en 2,4% van de bevolking te treffen (Buhlmann et al., 2010). BDD wordt ook wel ingebeelde lelijkheid, dysmorfofobie, morfodysforie of morfodysfore stoornis genoemd en heeft kenmerken van een sociale fobie en een dwangstoornis. Mensen met deze psychische aandoening kunnen niet stoppen met denken aan een of meer waargenomen gebreken in hun uiterlijk die volgens hen ervoor zorgen dat zij lelijk of misvormd zijn. Dit kan een klein gebrek zijn of iets dat niet door anderen kan worden waargenomen, maar de persoon voelt zich zo beschaamd en angstig dat hij of zij veel sociale situaties gaat vermijden en/of probeert de waargenomen tekortkomingen te verbergen met make-up of kleding. Iemand die een lichaamsdysmorfe stoornis heeft, concentreert zich intens op het uiterlijk en het lichaamsbeeld, waarbij er herhaaldelijk in de spiegel gekeken wordt en men geruststelling zoekt of zich voortdurend verzorgt – soms vele uren per dag. De waargenomen tekortkoming, de perfectionistische neigingen en het repetitieve gedrag veroorzaken aanzienlijk leed en beïnvloeden het vermogen om in het dagelijks leven normaal te functioneren.
De meest voorkomende kenmerken waar mensen geneigd zijn zich op te fixeren – die overigens kunnen fluctueren in de tijd – zijn onder andere gezicht (zoals neus, teint, rimpels, acne en andere vlekken), haar (uiterlijk, dunner worden en kaalheid), uiterlijk van huid en aderen, borstgrootte, spieromvang, genitaliën en een preoccupatie met het feit dat de lichaamsbouw te klein of niet gespierd genoeg is (spierdysmorfie) – dit komt bijna uitsluitend voor bij mannen.
Uit angst voor het stigma van ijdelheid verbergen veel patiënten hun preoccupatie. BDD wordt dan ook vaak niet opgemerkt door psychiaters en psychologen en blijft daardoor ondergediagnosticeerd.